Het West-Nijl Virus (WNV) behoort tot de familie der Flaviviridae genus flavivirus. Het West Nijl virus wordt overgedragen door geleedpotigen (arthropoda) en valt daarom onder de arthropod–borne virussen afgekort tot arbovirus. Insecten, vogels, zoogdieren én mensen kunnen geïnfecteerd worden met WNV. Zowel mensen als paarden zijn ”dead-end” gastheren. De ziekte kan dus niet van paard op paard of van paard op mens worden overgedragen. De ziekte wordt door geïnfecteerde muggen, waaronder de tijgermug, verspreid.
Oorspronkelijk kwam het West-Nijl virus alleen in Afrika voor. Tegenwoordig komt het virus ook in Europese landen voor zoals Italië, Roemenië, Frankrijk en Oostenrijk. Het virus is endemisch in gebieden rond de Middellandse zee, India en Centraal- en Zuid-Afrika. Daarnaast komt het West-Nijl virus sinds 2000 ook in Amerika voor en heeft zich daar binnen enkele jaren over heel Amerika en delen van Canada verspreid. In Nederland is het virus nog niet aangetroffen. In maart 2010 werd echter gewaarschuwd dat het virus mogelijk ook Nederland zou bereiken.
Het virus wordt overgedragen door muggen. In gebieden waar het virus voorkomt is minder dan 1% van de muggen drager. Bovendien leidt een steek van een geïnfecteerde mug in minder dan 1% van de steken tot ernstige symptomen. De overdragende muggensoorten zijn vrijwel altijd van het geslacht Culex.
De meest waarschijnlijke manier waarop het West-Nijl virus in Nederland zal komen, is via besmette trekvogels. Vogels zijn meestal drager van het virus zonder daar last van te ondervinden. Muggen zijn de tussengastheer, die het virus overbrengen op (onder meer) paarden en mensen. Zoals hierboven al gezegd, zijn paarden dead-end gastheren en kunnen zij de ziekte niet overdragen.
Uit onderzoek blijkt dat een gemuteerd gen paarden gevoelig maakt voor het West-Nijlvirus. De Australische professor David Adelson (Universiteit Adelaide) en Amerikaan Jonathan Rios (Universiteit Zuid Texas) voerden een onderzoek uit en publiceerden hun bevindingen in het wetenschappelijke tijdschrift PloS ONE.
5-15 dagen.
Het West-Nijl virus is bij paarden moeilijk aan de symptomen te herkennen. Symptomen kunnen acuut of gradueel optreden. Paarden kunnen last hebben van koorts, pijnlijke spieren, een verminderde eetlust en depressie of lethargie. Er kunnen neurologische klachten optreden (encefalitis). Deze klachten zijn erg divers, van kreupelheid tot ongecontroleerde spiertrillingen of gedragsveranderingen. Soms krijgen paarden coördinatieproblemen (ataxie) of raken ze in meer of mindere mate verlamd.
Laboratoriumdiagnose is mogelijk door middel van serologisch onderzoek, maar kruisreacties met andere flavivirussen kunnen een probleem vormen. Verder is het mogelijk om de aanwezigheid van IgM-antistoffen aan te tonen in het hersenvocht. IgM-antistoffen kunnen normaal de bloed-hersenbarrière niet passeren; de aanwezigheid van de antistoffen in het hersenvocht duidt dus op een infectie van het centraal zenuwstelsel.
Ook is er een commerciële kit verkrijgbaar om de diagnose West-Nijl virus te stellen. Hiervan is de ELISA-test de meest betrouwbare.
Er bestaat regulier geen geneesmiddel voor deze virusziekte. Als ondersteuning kunnen ontstekingsremmers en hyperimmuun plasma worden gegeven.
Er is melding van een sterftepercentage bij klinisch zieke paarden van maar liefst 40%, al worden ook getallen tussen de 20-57% genoemd. Wij hebben geen cijfers over de morbiditeit kunnen vinden behalve dus dat minder dan 1% van de muggen drager is en dat een steek van een geïnfecteerde mug in minder dan 1% van de gevallen leidt tot infectie. Paarden kunnen de ziekte met een agressieve ondersteunende therapie (koortsremmend, ontstekingsremmend, rustgevend) overleven. Sommige paarden zullen er echter permanente neurologische schade aan overhouden.