Leishmaniose

Leishmaniose (ook wel Leishmaniase genoemd) wordt veroorzaakt door een eencellig organisme (protozo) behorend tot de soort Leishmania. Het eencellig organisme leeft in 2 gastheren: 1) de zandvlieg (geleedpotige) en 2) een zoogdier (hond, kat, paard maar ook de mens).

Zandvliegen zijn de enige geleedpotigen die de Leishmania parasiet kunnen overbrengen. Ze zijn 2-3 mm groot en hebben, ondanks hun naam, niets met zand te maken. De zandvlieg prikt ‘s avonds en ‘s nachts bloed en rust overdag, bij voorkeur in een omgeving met veel kieren, spleten en begroeiing. De ziekte komt met name in mediterrane landen voor maar door de opwarming van de aarde verspreidt de zandvlieg zich steeds verder naar het noorden en wordt in Duitsland al op grote schaal aangetroffen. In Nederland is de zandvlieg (en dus ook Leishmaniose) vooralsnog niet endemisch.

BESMETTING

Na een beet door een besmette zandvlieg in de huid van de hond, nestelt de protozo zich in de macrofagen van de hond en gaat zich daar vermenigvuldigen. De protozoa kunnen zich vervolgens inkapselen in milt, lever, lymfeklieren en beenmerg om na maanden of zelfs jaren ineens actief te worden. Ook zijn er honden die na besmetting met de parasiet volledig vrij van symptomen blijven. Dit wordt voornamelijk bepaald door de kracht van het immuunsysteem; dieren met een zwak immuunsysteem zullen eerder ziek worden.
De ziekte kan niet direct van hond op hond overgedragen worden, hiervoor is altijd een beet van een besmette zandvlieg noodzakelijk. Voor zover bekend is de ziekte ook niet overdraagbaar van hond op mens.

INCUBATIETIJD

Een maand tot enkele jaren na infectie.

ZIEKTEBEELD

Opvallend is dat in gebieden waar de ziekte endemisch is, het merendeel van de met Leismania besmette honden drager is en een minder groot deel ziektesymptomen vertoont.

Veel voorkomende symptomen zijn huidklachten (80-90%), oogafwijkingen (16-81%) en neusbloedingen, gepaard gaande met gewichtsverlies, inspanningsintolerantie en lethargie. Daarnaast zien we nog vergrote lymfeklieren (62-90%), vergrote milt (10-53%) en afwijkende nagelgroei (20-31%).
Andere voorkomende klinische symptomen: veel drinken en plassen door nierproblemen, braken, darmontsteking, bloedingen in maag-darm stelsel en kreupelheid door spier- en gewrichtsklachten.

DIAGNOSE

Op basis van klinische symptomen en een link met een verblijf in het buitenland kan een waarschijnlijkheidsdiagnose gesteld worden die door middel van bloedonderzoek bevestigd kan worden. Er zijn verschillende testen die ofwel DNA van de parasiet aantonen (om dragers die niet ziek zijn op te sporen) of antistoffen tegen de parasiet aantonen.

THERAPIE (REGULIER)

De behandeling bestaat uit een lange kuur (minimaal 6 maanden en soms levenslang) met het medicijn allopurinol. Hoe sneller de ziekte wordt vastgesteld, hoe groter de kans op een succesvolle behandeling. De medicijnen doden de parasiet niet maar verminderen de activiteit en vertragen de voortplanting van de parasiet. Patiënten worden dus niet vrij van infectie.

PROGNOSE

Bij behandeling met allopurinol van dieren met een normale creatinine spiegel (nierwaarde) is na vier jaar nog 75% in leven. Bij dieren met een verhoogde creatinine spiegel zijn niet alleen de behandelingsmethoden beperkt, maar is ook de prognose veel minder.