Kattenziekte wordt veroorzaakt door het Feline parvovirus (FPV). Tevens tast FPV het immuunsysteem aan alsook het epitheelweefsel in het maagdarmstelsel. In hele jonge kittens kan het de kleine hersenen en het netvlies aantasten.
FPV is nauw verwant aan het Canine Parvovirus (CPV) dat bij honden infecties veroorzaakt aan het maagdarmstelsel. FPV kan bij alle katachtigen voorkomen en in sommige aanverwante families (wasbeer, nerts) maar FPV kan geen honden ziek maken. Andersom kunnen sommige CPV-virussen verschijnselen die lijken op kattenziekte veroorzaken in gedomesticeerde katten.
Van kat op kat, via speeksel, urine, ontlasting en braaksel maar kan ook meegedragen worden met kleding, schoenen en pootjes (schoonlikken).
Drachtige katten kunnen het virus via de placenta verspreiden; dit kan tot resorptie of mummificatie van de embryo’s leiden of de kittens worden de dood geboren.
Het parvovirus kan lang (een jaar) overleven op kamertemperatuur. Geïnfecteerde dieren scheiden het virus tot wel 6 weken lang uit.
Ongeveer een week.
FPV dat zich uit met klachten in het maag-darmstelsel en het immuunsysteem kan op elke leeftijd voorkomen. Aantasting van de kleine hersenen en het netvlies wordt alleen bij hele jonge kittens waargenomen; deze zijn geïnfecteerd in de baarmoeder of op een leeftijd van 0-2 weken oud.
Symptomen zijn hoge koorts (40-41°C), braken, diarree (al dan niet met bloed) met uitdroging tot gevolg. Daarnaast heeft het dier vaak heftige buikpijn. Omdat het virus (bijna) alle witte bloedcellen doet verdwijnen en daarnaast het darmslijmvlies ernstig aantast is het dier zeer vatbaar voor secundaire bacteriële infecties en longontsteking.
Dieren met plotselinge klachten als braken en diarree zijn verdacht. Door middel van een ontlastingstest en bloedonderzoek kan een zekere diagnose gesteld worden.
Voornamelijk ondersteunend: anti-braakmiddelen, vochtinfusen met vitamine B, plasma- en/of bloedtransfusies en AB op de secundaire bacteriële infecties.
De meeste buitenkatten worden verondersteld met het virus in aanraking geweest te zijn gedurende het eerste levensjaar. Katten die een subklinische infectie ontwikkelen of de acute fase overleven, bouwen een sterk en langdurige immuunrespons op.
Met of zonder behandeling zou 90-95% van besmette kittens jonger dan 2 maanden oud sterven. Bij behandelde kittens in de leeftijd van 2-5 maand ligt de mortaliteit rond 60-70%. Deze is 100% zonder behandeling.
Bij volwassen katten is de mortaliteit 10-20% ondanks behandeling en 85% zonder behandeling. Bij oudere behandelde katten is de mortaliteit 20-30% en 90% zonder behandeling. Het is in alle situaties noodzakelijk dat je binnen 24 uur start met een uitgebreide therapie.