RABIËS


Rabiës of hondsdolheid, en ook wel lyssa genoemd, wordt veroorzaakt door het rabiësvirus, een RNA-virus uit de familie Rhabdoviridae, genus Lyssavirus. Binnen het geslacht Lyssavirus zijn 7 genotypen gespecificeerd, waaronder het Rabiësvirus (RABV, genotype 1).

Honden, wilde carnivoren en vleermuizen zijn vaak gastheer van het klassieke Rabiësvirus en kunnen een epidemiologische rabiëscyclus in stand houden. Andere zoogdieren, waaronder katten, kunnen daarentegen incidenteel besmet raken en overlijden maar dragen niet bij aan het in stand houden van die cyclus (ze kunnen echter wel besmettelijk zijn voor de mens en voor andere dieren). Men kan ze daarom zien als zogenaamde ‘dead end hosts’.

Alle zoogdieren kunnen in principe door het Rabiësvirus worden aangetast maar niet alle dieren vertonen dezelfde ziekteverschijnselen.

Nederland heeft sinds 1923 een rabiësvrije status wat inhoudt dat er geen klassieke rabiës (RABV, genotype 1) voorkomt bij huisdieren of wilde dieren. Anders dan in de ons omringende landen, geldt er voor Nederlandse honden geen vaccinatieplicht voor rabiës.

BESMETTING

Besmetting vindt plaats via speeksel van een besmet dier. Het speeksel kan via een beet of via kleine wondjes of minimale huidlaesies (kloofjes) in onderhuids weefsel of in de spieren terechtkomen. De overdrachtskans bij een beet door een rabide hond of vos is 20%. De kans op besmetting als gevolg van contact met bloed, urine of feces van een met Rabiës besmette mens of dier is verwaarloosbaar klein.
Het virus verplaatst zich van de plaats waar het is binnengekomen via de perifere zenuwen naar het ruggenmerg en de hersenen, waar het zich vermeerdert. Vervolgens beweegt het virus zich langs de perifere zenuwen naar de speekselklieren.
Verspreiding via het bloed komt niet voor.

INCUBATIETIJD

De incubatietijd is zowel langdurig als variabel. Opvallend is dat het virus zich na besmetting niet meteen gaat verspreiden, maar zich enige tijd beperkt tot de plaats van infectie/beet, wat mogelijkheden biedt voor behandeling. Meestal ontwikkelt de ziekte zich binnen 20-80 dagen na infectie, al kan de incubatietijd ook korter duren of aanzienlijk langer zijn. Humaan is een incubatietijd van meer dan 6 jaar gerapporteerd.

ZIEKTEBEELD

Meestal vertonen dieren met rabiës tekenen van verstoringen aan het centraal zenuwstelsel. De meest betrouwbare tekenen zijn acute verandering van gedrag en onverklaarbaar progressief verlopende verlamming. Gedragsverandering kan samengaan met plotseling gebrek aan eetlust, tekenen van angst of nervositeit, irritatie en hypergevoelig voor overprikkeling (dit kan ook een constante erectie inhouden). Het dier kan zich terugtrekken. Stoornissen in de motoriek, gewijzigde stem (blaf) en verandering in temperament zijn duidelijk zichtbaar. Het dier kan onverklaarbare (a-typische) agressiviteit ontwikkelen; een normaal dociele hond wordt vreselijk agressief, wilde diersoorten die besmet zijn met rabiës verliezen vaak hun angst voor mensen en nachtdieren gaan ineens overdag rondzwerven.

Het klinische traject kan in 3 fases worden ingedeeld – een voorfase, een excitatie en verlamming/eindfase. Deze indeling is echter van weinig praktische waarde vanwege de variaties in symptomen en de inconsistente lengte van de fases. Gedurende de voorfase, die ongeveer 1 tot 3 dagen duurt, zijn er alleen maar vage klachten aan het centraal zenuwstelsel die snel verergeren. De ziekte ontwikkelt zich heel snel na de eerste tekenen van verlamming en de dood is dan zo goed als onvermijdelijk.

Er zijn 2 uitingsvormen van rabiës: “de furieuze rabiës”, wat verwijst naar dieren waarbij de agressie (in de excitatiefase) duidelijk aanwezig is en “de stille of verlammingsrabiës” wat refereert aan dieren waarbij de gedragsveranderingen minimaal zijn en de ziekte zich voornamelijk manifesteert als verlamming.

De furieuze vorm:
Dit is de klassieke “dolle-hond-vorm” ofschoon deze vorm bij alle diersoorten gezien kan worden. Er is in deze fase nog nauwelijks sprake van verlamming. Het dier raakt geïrriteerd en met de geringste provocatie wordt het vals en agressief met gebruik van tanden, klauwen, hoorns of hoeven. De houding en expressie is er een van waakzaamheid en angst, met vergrote pupillen. Geluid kan een aanval uitlokken. Zo’n dier verliest alle voorzichtigheid uit het oog en heeft geen angst meer voor andere dieren. Carnivoren met deze vorm van rabiës zwerven vaak rond en vallen andere dieren, mensen en bewegende voorwerpen aan. Vaak verslinden ze vreemde voorwerpen, eieren, ontlasting, stro, stokken en stenen. Honden kunnen op de tralies van hun kooi/bench gaan kauwen, hun tanden brekend, en zullen een handbeweging voor hun bench/hok volgen in een poging die te bijten. Jonge pups kunnen het gezelschap zoeken van mensen en zijn dan overmatig speels, maar bijten wanneer ze geaaid worden en worden over het algemeen binnen een paar uur zeer kwaadaardig. Met Rabiës besmette huiskatten kunnen plotseling aanvallen en venijnig bijten en krabben. Naarmate de ziekte vordert ontstaan vaak ataxie en epileptische aanvallen, gevolgd door progressieve verlammingen en de dood.

De stille of verlammingsvorm:
Deze manifesteert zich het eerst als verlamming van de keel en kaakspieren, meestal met overvloedig speekselen en de onmogelijkheid om te slikken. Het laten zakken/hangen van de onderkaak wordt vaak gezien bij honden. Deze dieren worden zelden agressief en zullen niet snel bijten. De verlamming ontwikkelt zich snel tot alle delen van het lichaam en coma en de dood volgen binnen een paar uur. Deze vorm wordt het meeste gezien bij paarden.

DIAGNOSE

De klinische diagnose is lastig, in de eerste fase kan rabiës makkelijk verward worden met andere ziektes of met “normaal” agressief gedrag.
De definitieve diagnose wordt vastgesteld na onderzoek van de hersenen en kan dus in feite alleen post mortem worden bevestigd.

THERAPIE (REGULIER)

Dieren waarbij rabiës wordt vermoed, worden altijd geëuthanaseerd.
Als het vermoeden bestaat dat een mens gebeten is door een hondsdolle vos, vleermuis of hond bestaat de therapie uit het veelvuldig en diep uitwassen van de beet met zeep en toediening van een injectie rabiësimmunoglobulinen, waarbij de helft van de dosis wordt gegeven op de plaats van de beet. Injecties worden gegeven op de dag van de blootstelling zelf en op dag 3, 7, 14 en 28. Deze behandeling zal ook vast geschikt zijn voor dieren, maar wij hebben daar geen literatuur over kunnen vinden.

PROGNOSE

Bijna altijd fataal, ook vanwege het feit dat dieren die verdacht worden van rabiës geëuthanaseerd worden.