Het honden parvovirus lijkt voor een groot gedeelte op het kattenziektevirus en is voor het eerst ontdekt in 1978. Aangenomen wordt dat het CPV een mutatie van het kattenziektevirus is. Catherine O’Driscoll suggereert in haar boek “What vets don’t tell you about vaccins” zelfs dat het ontstaan van parvo samenhangt met de ontwikkeling van het kattenziektevaccin. Parvo kwam helemaal niet voor voordat er tegen kattenziekte werd gevaccineerd.
Bron van besmetting is ontlasting van geïnfecteerde honden. Besmetting vindt plaats door direct (snuffelen, likken) en indirect contact (bijvoorbeeld kleding en schoeisel).
De hond krijgt het virus via de neus en mondslijmvliezen binnen waarna het virus zich verspreidt via de slokdarm naar het maagslijmvlies en van daaruit naar het darmslijmvlies. Daarnaast nestelt het virus zich bij jonge honden in de thymus.
Het CPV is een erg stabiel en sterk virus en na uitscheiding via de ontlasting bestand tegen warmte, schoonmaakmiddelen en alcohol. Het kan bij kamertemperatuur wel 3 maanden overleven.
7-10 dagen.
De eerste symptomen zijn lusteloosheid en niet willen eten (misselijk). Daarna begint de hond met braken, wat ernstige vormen kan aannemen (veel en veelvuldig braken, niets kunnen binnenhouden, bloed bij braaksel). In dit stadium wordt er ook nog wel eens gedacht aan een obstructie door een vreemd voorwerp in de maag/darm.
Binnen 24 uur krijgt de hond ook last van diarree. Deze kan variëren, maar het is meestal overvloedige waterige, bloederige diarree die vreselijk stinkt (weeïg). De diarree wordt veroorzaakt doordat het virus het darmslijmvlies kapot maakt, waardoor er geen voedingstoffen en vocht meer kunnen worden opgenomen, wat uitdroging tot gevolg heeft. De ernst van de aantasting van het darmslijmvlies is afhankelijk van de snelheid waarmee de cellen zich delen op het moment van de infectie (leeftijdsafhankelijk). De temperatuur kan variëren, van koorts tot ondertemperatuur.
CPV wordt het meest gezien bij jonge honden (tot een jaar oud). Bij jonge pups tot 5 maanden is de besmetting vaak het meest ernstig en het moeilijkst te behandelen.
Aan de hand van het klinische beeld alleen is CPV niet onomstotelijk vast te stellen omdat er meerdere oorzaken van braken en diarree kunnen zijn. Met behulp van een parvo test-kit (ELISA) kan het CPV in de ontlasting worden aangetoond of door detectie van antistoffen in het bloed. Een bijkomende diagnose is vaak een te laag gehalte in witte bloedcellen (leucopenie). Het ontbreken van leucopenie is niet meteen een contra-indicatie.
Eenmaal geïnfecteerd is het virus niet te bestrijden/doden en moet er op beeld worden behandeld. In de meeste gevallen veroorzaakt CPV een groot verlies aan darmcellen wat resulteert in ernstige dehydratie, elektrolytenverlies (natrium en kalium) en onbalans en sepsis. Hiervoor worden intraveneus vocht en elektrolyten toegediend en antibiotica en ontstekingsremmers om sepsis te voorkomen of onder controle te houden. Daarnaast wordt er meestal ook nog anti-braak en anti-diarree medicatie ingezet.
De overlevingskans is volgens de bronnen op internet (sites van verschillende dierenartsenpraktijken en Merck) niet erg hoog alhoewel Catherine O’Driscoll in haar boek “Wath Vets Don’t Tell You About Vaccines” beweert dat ‘slechts’ 10% van de geïnfecteerde honden ouder dan 8 weken overlijdt (blz. 130).
Opvallend is dat sommige rassen, vooral de Doberman en Rottweiler, een lagere overlevingskans schijnen te hebben dan andere rassen.