Er zijn verschillende soorten vaccins beschikbaar voor gezelschapsdieren, het meest gebruikt zijn de zogenaamde klassieke vaccins waaronder de dode vaccins en levend (verzwakte) vaccins vallen – ook wel levend geattenueerde vaccins genoemd – en vaccins bestaand uit toxoïden. Daarnaast wordt er steeds meer gebruik gemaakt van moderne, zogenaamde subunitvaccins.
In een dood vaccin zit geen intact virus, het virus wordt als het ware in stukjes gehakt door toevoeging van formaline. Alle stukjes virus gaan in het vaccin. Omdat het virus niet meer intact is kan het zich niet voortplanten in het lichaam en wordt het dier er niet ziek van. Het nadeel van een dood vaccin is echter dat het immuunsysteem hier niet zo goed op reageert en daarom zijn er aan dode vaccins stoffen toegevoegd die het immuunsysteem aanzetten tot reactie (adjuvantia) waardoor het immuunsysteem gaat reageren zodat het vaccin beter gaat werken.
Dode vaccins werken kort en moeten daarom op tijd geboosterd (herhaald) worden. De eerste vaccinatie werkt een week of 3, 4 en moet binnen die tijd nog een keer herhaald worden om blijvend hoge antilichamen (IgG) te krijgen.
De bijwerkingen van dode vaccins hebben vaak met de gebruikte adjuvantia te maken. Een bijwerking die je bij een dood vaccin regelmatig ziet is allergie. Door de activerende stoffen in het vaccin zal het lichaam eerder (over)reageren. Allergische reacties kunnen variëren van lichte irritatie, jeuk, opzwellen van de kop, bulten op het lichaam tot een dier dat dood gaat door shock.
Een andere bijwerking is de vorming van fibrosarcomen. Dit zijn tumoren die ontstaan op de injectieplaats en tot nu toe voornamelijk bij katten worden gezien na gebruik van dode vaccins (kattenleukemie en hondsdolheid). Dit zijn allebei vaccins die in Nederland niet veel gebruikt worden bij katten, maar in Amerika waar het wettelijk verplicht is om honden en katten te vaccineren tegen hondsdolheid, wel. Daar worden katten dus herhaaldelijk met het hondsdolheidvaccin gevaccineerd.
Fibrosarcomen zijn over het algemeen agressieve tumoren die met stervormige uitlopers groeien. Ze moeten daarom heel ruim weggenomen worden maar dit lukt vaak niet want de meeste dierenartsen vaccineren of tussen de schouderbladen of op de ribwand en daar kan maar beperkt weefsel weggehaald worden. Dit is de reden dat de dierenartsen in Amerika wordt geadviseerd om de hondsdolheidvaccinatie in de staart of achterpoot te geven zodat men, mocht er een tumor ontstaan, eventueel kan overgaan tot amputatie.
Onder de dode vaccins vallen ook de toxoïde-vaccins, dat zijn vaccins die gericht zijn tegen de ziekmakende toxinen die door bacteriën geproduceerd worden. Deze vaccins bevatten toxines die ‘ontgift’ zijn door middel van formaline (oplossing van formaldehyde in water).
Het nadeel is dat er meerdere vaccinaties nodig zijn voor er daadwerkelijk sprake is van immuniteit en dat deze na een bepaalde tijd weer geboosterd moeten worden.
De jaarlijkse tetanusinjectie voor paarden valt onder deze groep. Bij mensen wordt geadviseerd deze injectie om de 10-15 jaar te herhalen.
Bij subunit vaccins wordt gebruik gemaakt van slechts een paar delen van het virus. Deze vaccins zijn niet-levend en ontdaan van contaminaties. Vergaande zuivering maakt dat subunitvaccins vaak niet bijzonder immunogeen zijn.
Vaak wordt een gedeelte van de celwand met het eiwitpatroon (antigeen) van het virus of de bacterie gebruikt. Er wordt een vaccin gemaakt door de ziekteverwekker te kweken en vervolgens de antigenen uit de celwand te isoleren en te zuiveren. Een nadeel is dat er op grote schaal met de ziekteverwekker gewerkt moet worden met alle risico’s van besmetting.
Een moderne manier is de erfelijke code van het antigeen van de ziekteverwekker in een onschuldige bacterie in te bouwen. De onschuldige bacterie gaat vervolgens antigenen maken en scheidt deze uit in het medium. Na verloop van tijd kunnen de antigenen gezuiverd worden uit het kweekmedium en toegediend worden als subunitvaccin. Dit soort vaccins worden ook wel recombinante vaccins genoemd omdat er recombinante-DNA technieken voor gebruikt worden.
Subunitvaccins zijn volgens de fabrikanten veilige vaccins maar hebben vaak ook het nadeel van een verminderde immuunrespons. Adjuvantia verbeteren dit. Contaminaties kunnen aanleiding geven tot ongewenste bijwerkingen maar blijken soms ook adjuvansactiviteit te bezitten.
Een levend vaccin bevat wel het hele virus, alleen is dit virus verzwakt; dit wordt ook wel levend, geattenueerd of levend verzwakt vaccin genoemd.
Een levend, geattenueerd vaccin wordt gemaakt door een virus te laten groeien in een cel waarin hij wel kan groeien maar waar hij het eigenlijk niet heel erg naar zijn zin heeft. Als voorbeeld: het parvovirus heeft een voorkeur voor darmcellen; in levercellen voelt het zich niet thuis en doet daar weinig kwaad. Er zijn altijd wel cellen waarin een virus zich kan vermeerderen maar in mindere mate.
Het blijkt dat als dit een aantal keren wordt herhaald – het laten groeien in niet-voorkeurscellen – het virus zwakker wordt en het virus niet in staat is om bij een gezond dier het organisme ziek te maken.
Ook al is het virus verzwakt, het kan in sommige gevallen nog wel ziekmakend zijn zoals nog wel eens bij de parvovaccinatie wordt gezien; bijvoorbeeld een pup die na de parvovaccinatie daadwerkelijk parvo krijgt. Bij gebruik van een levend, geattenueerd vaccin bestaat dus het risico dat het virus zich daadwerkelijk onder de voor het virus juiste omstandigheden gaat vermeerderen en ziekte veroorzaakt.
Levend geattenueerde vaccins werken langer dan dode vaccins, er is geen booster nodig. Omdat het in het vaccin bevindende virus zich vermeerdert, wordt het immuunsysteem goed gestimuleerd en hoeven deze vaccins niet herhaald te worden om een goed effect te krijgen.
Een bijwerking die bij levend geattenueerde vaccins kan optreden is bijvoorbeeld een allergie voor bepaalde cellen. De virussen worden namelijk gekweekt op bepaalde cellijnen (zijnde de niet-voorkeurscellen). Daar worden vaak kippeneieren of kalverniercellen voor gebruikt en het zou kunnen dat als een dier vaak gevaccineerd wordt met of gevoelig is voor een vaccin dat van kalverniercellen afkomstig is (er zitten altijd nog restsporen -eiwitten- van die cellen in het vaccin) dat het dier op termijn een allergie voor kalfsvlees kan krijgen. Hetzelfde geldt voor kipcellen. Aan de steeds meer voorkomende kip- en runderallergie bij honden zou mogelijk vaccinatie ten grondslag kunnen liggen.